Het is één van de bekendste Bijbelteksten als het over Israël gaat: wie jou (Abraham en zijn nageslacht) zegent zal Ik zegenen en wie jou vervloekt zal Ik vervloeken.
Ik ga ervan uit dat Israël regelmatig voorkomt in de gebeden van veel christenen. Heb je vanochtend zelf Israël nog gezegend? Mooi! Dan zal God jou zegenen. Heeft iemand de laatste tijd Israël nog vervloekt? Nee? Mooi, dan word je in ieder geval niet vervloekt.
Dat vervloeken is natuurlijk alleen bedoeld voor de ongelovigen die Israël haten: Arabieren, moslims, Palestijnen, de aanhangers van de BDS-beweging, de Zweedse regering misschien, of de Verenigde Naties. Als gelovigen zijn we het weliswaar vaak niet eens met de Israëlische regering, we hebben kritiek op Netanyahu, het Israëlische leger, de scheidingsmuur en de bezette gebieden. Vaak weten we niet eens waar we het over hebben en murmelen de media maar wat na. Maar Israël vervloeken? Nee, dat gaat toch veel te ver.
In Genesis 12:3 staat het zo: “Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” In deze tekst wordt voor ‘zegenen’ beide keren het Hebreeuwse woord ‘barach’ gebruikt. Wie Israël zegent (barach) zal dus ook zelf gezegend (barach) worden. In dezelfde tekst worden er echter twee verschillende woorden voor vervloeken gebruikt.
Voor ‘wie u vervloekt’ wordt het Hebreeuwse woord ‘oalal’ gebruikt, dat zoveel betekent als minachten of de rug toe keren. Voor ‘zal ik vervloeken’ wordt evenwel het Hebreeuwse woord ‘arar’ gebruikt, dat letterlijk ‘verdoemen’ betekent. Samengevat: voor zegenen staat er dus twee keer hetzelfde woord en voor vervloeken twee verschillende woorden.
Je zou dus kunnen zeggen dat God ons de vervloeking enkel al aanzegt als we zijn volk minachten door het de rug toe keren, als het ons onverschillig laat wat hen overkomt. Misschien moeten we toch maar weer eens nadenken over hoe we werkelijk staan ten opzichte van het uitverkoren volk?