Elke week wordt wereldwijd in de synagogen een gedeelte (‘parasha’) uit de Thora gelezen. Zo gaat het Joodse volk in een jaar tijd de eerste vijf boeken van de Bijbel door. In de rubriek Met Israël de Bijbel door bespreken we op isreality.nl wekelijks dit Thoragedeelte en kijken we naar wat dit voor ons als christenen betekent.
Jakob nu vertrok uit Berseba en ging naar Haran. Hij bereikte de plaats waar hij overnachtte, want de zon was ondergegaan. Hij nam een van de stenen van die plaats, maakte daar zijn hoofdkussen van, en legde zich op die plaats te slapen. – Genesis 28:10,11
De parasha van deze week heet Vayetzei (וַיֵּצֵא) – Hebreeuws voor ‘en hij vertrok’, het eerste woord in de parasha: Genesis 28:10-32:3 & Hosea 12: 13-14: 10.
Op de vlucht
Als we de eerste paar regels van deze parasha lezen zien we Jacob, de held van het verhaal, vluchten voor zijn leven. Waarom? Omdat hij en zijn moeder zijn grote, fysiek sterkere, zij het niet-zo-intelligente, oudere broer van zijn eerstgeborenzegen heeft beroofd.
Held
Ja, dit is de held van ons verhaal. Het verschil tussen de twee broers is dat Jacob God zoekt, ook al was hij een beetje een oplichter. Als hij op de vlucht raakt brengt hij de nacht door onder de sterren en heeft daar een levensveranderende ontmoeting met God. In een droom ziet Jacob engelen naar boven en beneden klimmen op een ladder uit de hemel. Tijdens de droom spreekt God tot hem en zegt:
Toen droomde hij, en zie, op de aarde stond een ladder, waarvan de top de hemel raakte, en zie, de engelen van God klommen daarlangs omhoog en omlaag. En zie, de Heere stond boven aan die ladder en zei: Ik ben de Heere, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven. Uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof van de aarde en u zult zich uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. En zie, Ik ben met u, Ik zal u beschermen overal waar u heen zult gaan, en Ik zal u terugbrengen in dít land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik tot u gesproken heb! – Genesis 28:12-15
Belofte
Deze krachtige belofte komt voort uit de levens van Abraham en Isaak, en zal nu rusten op de nieuwe generatie: Jacob. Jacob ervaart in deze ontmoeting een diep gevoel van wie God is en in de komende hoofdstukken eert hij God voor zijn voortdurende zegen en welvaart. Na ongeveer 20 jaar in dienst van zijn schoonvader te hebben gewerkt spreekt Jacob tot hem en zegt:
Twintig jaar ben ik nu bij u in huis geweest: veertien jaar heb ik u gediend voor uw beide dochters en zes jaar voor uw kleinvee, en u hebt mijn loon tien keer veranderd. Als de God van mijn vader, de God van Abraham en de Gevreesde van Izak niet met mij geweest was, zou u mij nu met lege handen weggestuurd hebben. God heeft mijn ellende en de inspanning van mijn handen gezien en heeft u gisternacht bestraft. – Genesis 31:41,42
Zegen
Net als Jacob ontvangen wij zegen, het leven en zaligheid van onze hemelse Vader. Vaak vertrouwen we op onze eigen kracht (en jeugdige overmoed), studie, onze bankrekening, of zelfs in onze eigen slimheid. Maar uiteindelijk is het alleen God Die de werken van onze handen kan laten bloeien en slagen.
Israël is Gods oogappel
Israël is de appel van Gods oog (Zacharia 2). Israël is gezegend vanwege de trouw van God, niet omdat ze zelf zo slim of goed zijn. Net als Jacob, die door het verstand probeerde zijn eigen welvaart te creëren, maar later terugblikt en zegt: “als ik God niet aan mijn zijde had gehad…”. Op diezelfde manier kan Israël terugblikken op hun geschiedenis en erkennen dat God hen heeft gezegend en liet bloeien. Zij zullen zijn zoals de profeet Hosea het omschrijft:
Zijn jonge loten zullen uitlopen, zodat zijn pracht zal zijn als die van de olijfboom, en hij zal een geur hebben als de Libanon. Zij zullen opnieuw in zijn schaduw zitten, koren verbouwen en in bloei staan als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon. – Hosea 14:7,8