fbpx

5 uitspraken van Jezus die je niet zou verwachten

Uitspraken van Jezus
Deel deze post:
Lees ook:

De Heere Jezus inspireerde met Zijn leven op aarde miljarden mensen over de hele wereld. Veel van Zijn uitspraken zijn dan ook overbekend. Maar kende je deze vijf uitspraken van Jezus al?

1. Over de verloren schapen van Israël

Hij antwoordde en zei: Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.
– Mattheus 15:24

Jezus ontmoet een niet-Joodse vrouw die Hem smeekt om hulp. Haar dochter is bezeten door een demon en ze vraagt aan Jezus of Hij haar wil genezen. Eerst negeert Jezus haar smeekbede, maar als de discipelen aangeven zich te irriteren aan het gejammer van de vrouw, zegt Jezus haar dat Hij alleen maar is gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.

Dat klinkt nogal bot. Het lijkt alsof Jezus zegt: “Jammer dan, had je maar Joods moeten zijn.” Maar Jezus is zo onder de indruk van het geloof van de niet-Joodse vrouw (die Jezus trouwens aansprak met ‘Zoon van David’, een typisch Joodse uitdrukking) en geneest haar dochter. Toch blijf het een opmerkelijke uitspraak van Jezus. Wat denk jij dat Hij hiermee bedoelde?

2. Over de tempel in Jeruzalem

En Hij zei tegen hen: Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?
– Lukas 2:49

Deze uitspraak komt van een jonge Jezus. Als 12-jarige jongen viert Hij samen met Zijn ouders en tienduizenden andere Joden het Pesachfeest in Jeruzalem. Als Jozef en Maria al op de terugweg naar huis zijn komen ze erachter dat Jezus zich niet in de reizende menigte begeeft: ze zijn Hem kwijt.

In lichte paniek gaan ze in de massa in Jeruzalem op zoek naar Jezus. Na lang zoeken vinden ze Hem eindelijk: Hij was met de rabbijnen de Bijbel aan het bestuderen in de tempel. Voor Jezus blijkbaar de normaalste zaak van de wereld, want als Hij erachter komt dat Jozef en Maria in paniek naar Hem hebben gezocht antwoordt Hij: Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen (sommige vertalingen: ‘het huis’) van Mijn Vader? Een opvallende uitspraak, omdat de fysieke tempel geen rol meer speelt in het christendom, terwijl Jezus hier Zelf studeerde en het zelfs het ‘huis van Zijn Vader’ noemt.

3. Over de Thora

En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is: Hoor, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één.
– Marcus 12:29

Dit is één van de vele keren dat Jezus rechtstreeks citeert uit de Tenach, het Oude Testament. Jezus spreekt deze woorden uit als antwoord op de vraag welke van alle geboden de belangrijkste is. Zijn antwoord komt rechtstreeks uit de Thora, het hart van het jodendom.

Het eerste gedeelte komt uit Deuteronomium 6:4, waar staat: Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één!. Het tweede deel van Zijn antwoord citeert Jezus uit Leviticus 19:18b: U moet uw naaste liefhebben als uzelf. Deze belangrijke vraag beantwoordt Jezus dus met op-en-top Joodse woorden.

4. Over het Koninkrijk voor Israël

En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft.
– Handelingen 1:7

Hier is het niet de uitspraak van Jezus die opvallend is, maar wel de vraag waar Hij het antwoord op geeft. Nadat Jezus uit de dood is opgestaan heeft Hij zijn discipelen wekenlang onderwezen. Thema van die studies: het Koninkrijk. Na al die weken Bijbelstudie stellen de discipelen nog één laatste vraag aan Jezus: wanneer Hij het Koninkrijk voor Israël gaat herstellen.

Je zou verwachten dat Jezus gaat zeggen dat de discipelen niet van die domme vragen moeten stellen, omdat ze blijkbaar niet begrepen hebben dat het helemaal niet om het Koninkrijk van Israël gaat. Maar dat zegt Jezus dus niet. Hij zegt dat het niet aan de discipelen is om de tijden van de Vader te weten. In dit wat vage antwoord klinkt een vorm van bevestiging in: blijkbaar gaat het Koninkrijk voor Israël ooit hersteld worden.

5. Over Zijn Koningschap

En Pilatus vroeg Hem: U bent de Koning van de Joden? En Hij antwoordde hem en zei: U zegt het.
– Marcus 15:2

“U zegt het.” Deze historische woorden laat Jezus optekenen als Hem het vuur aan de schenen wordt gelegd, vlak voor Zijn kruisiging. Waarom geeft Hij zo’n vaag antwoord en zegt Hij niet gewoon ‘ja’ of ‘nee’? Hij wist toch of Hij de Koning van de Joden was of niet?

In dit antwoord van Jezus gaat een groot mysterie schuil. In alle evangeliën wordt Jezus de ‘Koning van Israël’ of de ‘Koning van de Joden’ genoemd. Maar op het moment suprême laat Hij het Zelf in het midden. Toch staat er later op het bordje aan het kruis in drie talen dat Jezus de Koning van de Joden is. Dat zegt wat over Zijn ware identiteit: dat Hij diep verbonden is met het Joodse volk.