Gelukkig zijn de meeste vertalingen van de Bijbel mooi en betrouwbaar, maar soms is er iets mis mee. Dan verklapt de vertaling de persoonlijke visie van de vertaler.
Een voorbeeld daarvan is Romeinen 9:6. Daar staat met zoveel woorden dat niet alle Joden meer tot het echte en ware Israël behoren. Als je zou vragen hoe dat dan komt of wie de echte Israëlieten zijn, dan is het vermoedelijke antwoord: Alleen zij die net zoals wij in Jezus geloven. Dat is natuurlijk wel een gedachte die eeuwenlang binnen het christendom gangbaar was. Het Israël van nu is ook al lang niet meer het Israël uit de tijd van de Bijbel, sinds de komst van Jezus is dat veranderd. Natuurlijk kunnen die Joden altijd wel weer tot het volk van God gaan behoren, maar dan moeten ze christen worden. Wat dat betreft is er geen verschil tussen Nederlanders, Belgen of Joden.
Wat alleen lastig is bij deze visie is dat Paulus in de hoofstukken daarna voortdurend zegt dat God zijn volk niet verstoten heeft. Dat ze nog steeds zijn geliefden zijn, omdat God hen uitverkoren heeft. En bovendien dat aan het einde heel Israël behouden zal worden. Dat maakt dat sommige mensen zich afvragen: Wat bedoelt Paulus nu eigenlijk? Zegt hij in Romeinen 9 het ene en aan het einde van Romeinen 11 iets heel anders? Of bedoelt hij daar met heel Israël toch weer het ware Israël, maar zijn die dan ook eerst vijanden van het evangelie geweest? Snap jij het dan snap ik het ook!
Laten we terug gaan naar het begin van Romeinen 9 en luisteren wat Paulus daar zegt. Hij spreekt zijn verdriet er over uit dat sommige van zijn volksgenoten niets geloven of begrijpen van zijn boodschap. Hij zou zijn leven er voor over hebben om hen er ook bij te trekken klaar te maken voor het Koninkrijk van God dat aanstaande is.
Maar dan noemt hij – en ik denk met name voor de oren van de heidense Romeinen die zijn evangelie wel geloven – de acht voorrechten van de Joden: Zij zijn kinderen van God, voor hen zijn de beloften en de verbonden, voor hen is de eredienst en de heerlijkheid van God woont in hun midden en uit hen is zelfs de Messias voortgekomen. En dan besluit hij die opsomming met de opmerking dat daar geen enkele verandering in gekomen is en wel omdat Gods Woord nooit vervalt!
En als onderstreping daarvan zegt hij dan het volgende. Alleen wat zegt hij daar echt? Eén woordje in die zin is in elk geval heel belangrijk en dat is het woordje ‘want’. Wat nu gaat komen bewijst dat het waar is wat hij tot nu toe allemaal verteld heeft. En nu komt het:
Als je vertaalt: ‘Want niet allen die van Israël afstammen, zijn Israël’. Dan zeg je wel ‘want’ maar je bedoelt ‘maar’: ‘Maar niet allen die (letterlijk) uit Israël zijn, zijn Israël’.
Je hoort een inperking en niet een bewijs van het vorige. En dat is wat mensen precies wilde horen omdat ze zo dachten.
In feite haal je daarmee Paulus zijn hele redenering overhoop. Je laat hem in feite eerst zijn verdriet uitspreken over sommige Joden die niet mee gaan. Vervolgens zeg je dat ze toch allemaal kinderen van God zijn en dan voor hen Gods beloften zijn. En dat Gods Woord betrouwbaar is en niet verandert en dan sluit je af met te zeggen dat al die voorrechten die je net genoemd hebt voor die mensen eigenlijk toch niet meer gelden alleen nog maar voor diegenen die wel meegaan. Snap jij het dan snap ik het!
Dat Paulus dit toch zo zegt, zou het vervolg laten zien: God maakt altijd een keuze: Dat deed Hij bij Abraham, toen niet Ismaël maar Isaak de drager van de zegen werd, en dat deed Hij bij Rebekka toen Ezau en Jakob nog niet eens geboren werden. Zo doet God dat. Hij ontfermt Zich over wie Hij wil (vers 15 en 16).
Maar laten we het nu eens anders vertalen:
‘Want zijn niet allen die uit Israël zijn, Israël?’ Met andere woorden: Gods Woord blijft staan, ook voor die Joden die niet meegaan, die zijn nog steeds Gods volk! Ook uit hen is de Messias en ook voor hen zijn nog steeds de beloften!
Dan klopt in ieder geval het woordje ‘Want’ en de vertaling is ook in overeenstemming met wat Paulus later zal zeggen, dat namelijk God Zijn volk niet verworpen heeft en dat ook dat deel dat het nu nog niet begrijpt, uiteindelijk deel zal hebben aan Gods Koninkrijk, naar de verkiezing! (Rom.11:28).
Over die verkiezing gesproken, wat Paulus wil zeggen is dat God inderdaad verkiest: Bij Abraham werd het Isaak en bij Rebekka niet Ezau maar Jakob, maar bij Israël hebben alle zonen deel gekregen aan Gods zegen. Er is niemand buiten gevallen. Het gaat er dus niet om wat iemand doet of wil maar of God Zich over je ontfermt. Paulus speelt hier inderdaad, zoals sommigen hem verwijten met het woord ‘Israël’, maar niet door eerst te zeggen dat Israël heel veel voorrechten heeft, geprezen zij God, en vervolgens te zeggen dat niet iedereen meer Israël is. Nee, hij speelt met de naam van de aartsvader van Jakob, die immers ook de naam van zijn volk draagt. Met andere woorden: Zoals je bij Israël (Jakob) kon zeggen dat allen die van hem afstamden Israël waren, zo geldt dat nu nog steeds voor allen die uit Israël zijn (zowel uit de aartsvader als uit het volk) dat zij Israël zijn.
De laatste vraag die misschien bij je opkomt is: Kun je die zin dan zomaar anders vertalen? En het antwoord is: ‘Ja’. Je moet je voorstellen dat het manuscript van Paulus geschreven is in het Grieks met alleen maar hoofdletters en de woorden aan elkaar geplakt zonder spaties ertussen en bovendien ook nog zonder punten, komma’s of vraagtekens. De goede verstaander moet als het ware de woorden zelf losknippen en de leestekens plaatsen. De betere vertaling is trouwens niet uniek, er zijn meer Bijbelgeleerden die gekozen hebben voor een alternatief dat beter past bij de hele lijn van Paulus’ betoog.
Dit artikel is geschreven door Ds. Poot
Foto: Unsplash