Een Joodse jongen overleefde in de Tweede Wereldoorlog drie concentratiekampen. Hij verloor beide ouders, veel familie en kennissen, maar zijn geloof heeft hij niet verloren. Brood- en broodmager, volkomen ondervoed en ontredderd, vond hij uiteindelijk mensen die zich over hem ontfermden.
Hij emigreerde naar Amerika, werd goed opgevangen, ging studeren en trouwde met een prachtige vrouw en zij kregen samen een zoon, genaamd Joey. Ze voedden natuurlijk hun zoon op met het Joodse geloof.
Hij vertelde zijn zoon welke verschrikkelijke dingen er waren gebeurd met zijn opa en oma. Joey werd ouder en de tijd van de hippies brak aan. Samen met zijn vrienden ging hij op zoek naar godservaringen in India. Hij vertelde dat aan zijn ouders en die schrokken vreselijk.
“Wat ga je nou doen, zoon,” riep zijn vader uit, “jij hoeft niet op zoek te gaan naar een god!” Joey hield echter voet bij stuk en liep toen kwaad de deur uit. Zijn vader riep hem nog na: “Als jij het geloof, waarvoor onze familie zo heeft geleden, de rug toekeert, hoef je hier niet meer terug te komen!”
Zo ontstond er een vreselijke breuk tussen de vader en de zoon. Een paar jaar later woonde Joey in India, maar de ware God had hij nog steeds niet gevonden. Hij ontmoette heel toevallig een oude kennis uit Amerika. Ze raakten aan de praat en de vriend zei: “Wat erg van je vader, hè?”
Ze raakten aan de praat en de vriend zei: “Wat erg van je vader, hè?”
“Wat is er dan met hem?” vroeg Joey geschrokken,“Ik heb hem al jaren niet gezien, we hebben geen contact meer met elkaar.”
De kennis vertelde dat de vader overleden was aan een hartaanval. Een grote schok voor Joey. Hij begreep goed dat door zijn optreden zijn vader was gestorven met verdriet. Hij kreeg enorme spijt. Dagenlang liep hij verdwaasd rond, alle herinneringen van vroeger kwamen naar boven. Hij had zo’n goede vader en moeder gehad en hij had dat niet gewaardeerd. Eindelijk nam hij het besluit om naar het land van zijn voorouders te gaan: Israël. Hij wilde bij de Klaagmuur treuren en vergeving vragen aan God.
Zo ging hij op weg. Na veel omzwervingen stond hij dan eindelijk op de heilige plaats, de Klaagmuur, waar duizenden mensen dagelijks komen bidden. Joey kon zich nog de gebeden van vroeger herinneren en herhaalde deze dierbare woorden.
Hij kocht een Joods gebedenboek en pen en papier om zijn wens op te schrijven om die vervolgens in de muur te steken, zoals veel Joden doen. “Het zal wel moeilijk zijn om nog een plekje te vinden, meneer,” zei de verkoper, “Als u niets vindt, kunt u uw gebed ook gewoon op de grond voor de muur gooien…”
Maar de zoon wilde het zichzelf niet te makkelijk maken, vanwege alle schuldgevoelens. Hij zocht en zocht, drie uur lang. Toen dacht hij dat hij helemaal bovenaan nog een leeg spleetje te zien. Hij frommelde het papiertje erin, maar… het spleetje was toch niet leeg. Er viel een klein ander briefje uit. Het dwarrelde naar beneden en Joey raapte het op om het weer terug te stoppen.
Nu is het niet erg netjes om de intieme wensen van een ander te gaan lezen, maar Joey kon de verleiding niet weerstaan. Hij opende het en las wat er op stond. Dit waren de woorden, die hij tot zijn stomme verbazing las:
“Lieve Joey, als je ooit nog dit briefje mocht vinden, omdat je op zoek bent naar de God van je voorouders, weet dan dat ik je volkomen vergeven heb. Afzender: je vader.”
Vanaf dat moment wist Joey dat de God van zijn voorvaderen Abraham, Izaäk en Jakob, zijn God was.
Foto: Flash90/Yoav Ari Dudkevitch