Het Hebreeuwse woord ‘berit’ (בְּרִית) verwijst naar het verbond, de relatie tussen God en Zijn volk. Het woord betekent zoiets als ‘binding’ of ‘belofte’. Het verwijst naar personen/partijen die met elkaar zijn verbonden en onderlinge afspraken hebben.
Hoewel een verbond verwijst naar twee partijen die afspraken hebben, is dit niet helemaal het geval bij het verbond tussen God en Zijn volk. Het woord ‘berit’ zoals het wordt gebruikt in de Bijbel is veel meer een belofte van Gods trouw aan Zijn volk. Het is God die trouw belooft aan Zijn volk, dan een contract die twee partijen hebben ondertekend.
Het woord ‘berit’ komt ongeveer 300 keer voor in het Oude Testament. In het Nieuwe Testament komt het enkele tientallen keren voor. Een veel gekozen vertaling in het Grieks is ‘diathéké’. Dit verwijst vooral naar de juridische betekenis van het woord ‘verbond’. Toch verwijst het Hebreeuwse woord meer naar een relatie of belofte.
Wanneer we de Bijbel lezen is het belangrijk om dit verschil in gedachte te houden. Gaat het om een contract of om een belofte? En als het zou gaan om een belofte, wat betekent dat dan voor de verbonden die God duizenden jaren geleden met Zijn volk sloot?