fbpx

Wat zijn de twaalf stammen van Israël?

Wat zijn de twaalf stammen van Israël?
Deel deze post:
Lees ook:

Met de ‘twaalf stammen van Israël’ bedoelen we de twaalf zonen van Jakob, die ook wel Israël genoemd wordt. In de geschiedenis van Israël spelen deze stammen een grote rol. Ook voor God zijn ze van grote waarde.

Wie zijn de twaalf zonen van Jakob?

Laten we eerst een blik werpen op de aartsvaders. Je weet wel, Abraham, Izaäk en Jakob. God doet een belangrijke belofte aan Abraham. Hij sluit een verbond met hem. Het is het begin van de ‘relatie’ tussen God en Zijn volk.

‘De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.’ Genesis 12:1-3 (HSV)

God is de God van Abraham én al zijn nakomelingen: de twaalf stammen van Israël. Het Oude Testament legt precies uit wie dat dan zijn. Jakob had twee vrouwen en twee bijvrouwen, daarmee kreeg hij zonen en dochters. Met zijn eerste vrouw Lea kreeg hij zes zonen: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar en Zebulon. Gad en Aser kreeg hij met Lea’s dienstmeisje Zilpa. Met Rachel kreeg Jakob twee zonen: Jozef en Benjamin. Met Rachels dienstmeisje Bilha kreeg hij Dan en Naftali. Deze twaalf zonen van Jakob werden de stamvaders van het volk Israël.

God is de God van Abraham én al zijn nakomelingen: de twaalf stammen van Israël.

God wees het beloofde land aan als de plek waar Zijn volk mocht wonen. Jozua trok met het volk Israël het land in en verdeelde het gebied. Iedere stam kreeg een eigen stuk land, behalve Jozef en Levi. In plaats daarvan werden twee zonen van Jozef, Efraïm en Manasse, tot de stammen gerekend. De afstammelingen van Levi, Levieten, leefden tussen het volk. Ze kregen geen land, maar 48 steden. God schonk het priesterschap aan de Levieten en deze stam hielp het volk dan ook bij geestelijke zaken en onenigheid.

De geschiedenis van de twaalf stammen

Het volk Israël leefde in het beloofde land onder de directe leiding van God. Het was als het ware een ‘theocratie’. Het dagelijks bestuur lag in de handen van rechters. Toch deed het volk wat goed was in hun eigen ogen, er heerste corruptie en zonde. Israël had ook te maken met militaire dreigingen. Met name de Filistijnen veroorzaakten problemen. Het volk vroeg om een koning. God selecteerde Saul, ondanks dat het nog niet Zijn plan was. De profeet Samuel zalfde Saul als eerste koning van Israël. Zijn regering markeerde het einde van de theocratie en het begin van de monarchie in Israël.

Na een tijdje bleek dat Saul deed wat slecht was in de ogen van God. Hij riep Samuel op een ander te zalven. Dat werd David. Hij versloeg de Filistijnen en bracht een periode van vrede en veiligheid in het land. David gaf een verenigd koninkrijk door aan zijn zoon Salomo. Deze koning breidde de grenzen van Israël uit. Hij bracht rijkdom en voorspoed door internationale handel en bouwde Gods tempel in Jeruzalem.

(tekst gaat onder de foto verder)

Het twaalfstammenrijk

Het tweestammenrijk en het tienstammenrijk

Na de dood van Salomo viel het koninkrijk uit elkaar. Het splitste zich in twee zwakkere naties. Het zuidelijke rijk Juda, ook wel het tweestammenrijk genoemd, bestond uit de stammen Juda, Simeon en Benjamin. De overige stammen vormden het noordelijke rijk Israël, ook wel het tienstammenrijk genoemd.

Na de dood van Salomo viel het koninkrijk uit elkaar. Het splitste zich in twee zwakkere naties.

Het noordelijke rijk Israël bestond van 931 tot 722 voor Christus. Politiek gezien was het gebied niet zo stabiel. In die periode zaten negentien koningen na elkaar op de troon. Ook kenmerkte religieuze afvalligheid het noorden. Het rijk diende niet langer God, maar afgoden. In het jaar 722 voor Christus namen de Assyriërs de hoofdstad Samaria over. Het rijk Israël werd een provincie binnen het Assyrische rijk.

In het zuidelijke rijk Juda bleven koningen uit de lijn van David op de troon. Na een tijdje wisselden ‘goede’ en ‘slechte’ koningen elkaar af. Het volk mengde daarnaast religieuze gebruiken uit Kanaän met hun eigen geloof. Juda ontstond in 931 voor Christus, maar werd in 587 voor Christus veroverd door de Babyloniërs. Koning Nebukadnezar verwoestte Jeruzalem en de tempel van Salomo. Hij leidde de inwoners van Juda in ballingschap in Babylon. 

Lees ook: Heeft Israël een streepje voor?!