Ik ben op bezoek bij Aleh, een Israëlische hulporganisatie voor meervoudig gehandicapte kinderen. In hun afdeling in Jeruzalem is het druk: professionele hulpverleners en gedreven vrijwilligers zijn hier 24 uur per dag in touw om te zorgen dat de kinderen niets tekort komen.
We stappen één van de kamers binnen. Het uitgesproken vrolijke interieur matcht niet direct met de ogenschijnlijk emotieloze kindergezichtjes. De medewerker die me rondleidt legt de achtergrond van de verschillende patiënten uit. Naast een Joods jongetje die bij een val van de trap zijn nek brak ligt een grotendeels verlamde Arabische tiener, die tijdens een bruiloft per ongeluk in zijn hoofd werd geraakt door een vreugdekogel.
Leed verbroedert, blijkt bij Aleh. Joodse en Arabische moeders staan er hand in hand, samen zorgend voor hun kroost. Waarom, vraag ik me af, kan het binnen deze muren wel? Ik moet denken aan Jesaja’s profetie over de wolf en het lam, die in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde samen zullen weiden. “Zij zullen geen kwaad doen”, staat er. Zou het zo zijn als bij Aleh?
Ik stap naar buiten. Even verderop gaan sirenes tekeer, een ambulance snelt voorbij. ‘Man gewond bij terreuraanval in Jeruzalem’, lees ik in een nieuws-app. Jesaja’s woorden blijken nog steeds ‘slechts’ profetie, maar hebben voor mij na het bezoek aan Aleh wel een nieuwe dimensie gekregen.